Programmadetails
Dvořáks cantate Svatební košile op. 69

Antonín Dvořák
Voor zijn werk koos Dvořák de ballade Svatební košile (letterlijk vertaald als Het Bruidshemd) van de Tsjechische dichter Karel Jaromír Erben (1811-1870). Erbens Kytice (De Ruiker), een verzameling van Tsjechische volkssprookjes geïnspireerde Dvořák wel vaker, bijvoorbeeld voor zijn cyclus van symfonische gedichten, De Waterman, De Middagheks, Het Gouden Spinnewiel en De Woudduif. In deze vier gedichten, evenals in Het Bruidshemd, gebruikt Dvořák specifieke muzikale thema's en zelfs instrumenten voor belangrijke personages en gebeurtenissen in het drama. De basklarinet bijvoorbeeld, een nieuwe uitvinding van die tijd, is altijd gereserveerd voor griezelige, spookachtige momenten in het verhaal.

Illustratie bij Het Bruidshemd
De 'gothic' ballade Svatební košile is een storm van emoties: verlangen, vrees, hoop, twijfel en, op het einde, opluchting. Er wordt verteld van een wilde en woedende nachtelijke jacht door zompige moerassen, langs sombere wilgenbosjes en over kale rotsen, terwijl honden dreigend huilen.
Samenvatting van de ‘plot’
In de openingsmonoloog treurt het meisje (sopraan) om haar geliefde, die lang geleden is vertrokken naar een ver land. Ze bidt tot de Maagd Maria dat hij veilig mag terugkeren en zegt aan het einde van de scène dat, als hij niet terugkomt, ze liever zou sterven. Dan verschijnt er een levend lijk (tenor) bij het kamerraam en doet alsof hij de geliefde van het meisje is. Hij nodigt haar uit bij hem thuis. Het meisje gelooft hem en ze gaan op weg, een verschrikkelijke reis op een vliegend paard door het nachtelijke landschap. De dode bruidegom dwingt het meisje om een voor een afstand te doen van de voorwerpen die ze heeft meegenomen: een kruisje, een rozenkrans en een gebedenboek. Het stel komt dan eindelijk aan op de plaats die het spook zijn huis noemt - een begraafplaats. Pas nu beseft het meisje haar fout. Ze wordt gered door het uitspreken van een smeekbede aan de Maagd Maria en door de aankondiging van de nieuwe dag met het verschijnen van de eerste zonnestralen.
Structuur van de compositie
De aard van de tekst bepaalt de vorm van de cantate. De dialoog tussen het meisje en de levende dode wordt gezongen door solo sopraan en tenor; de solo bariton en het gemengde koor vervullen de rol van verteller. Het werk volgt nauwkeurig de volgorde van de scènes zoals in de ballade van Erben.
De ballade is verdeeld in 18 delen, die vaak attacca in elkaar overgaan. Het orkest heeft een zeer belangrijke rol. Het verzorgt de episch-dramatische expressie van de muzikale voortgang, als aanvulling op de zangpartijen, en is de drager van de muzikale actie. Slechts in twee delen treedt een meer lyrische stijl op de voorgrond, beide keren in de twee aria's van het meisje (nr. 2 en nr. 17). Deze gebedsscènes markeren innerlijke keerpunten die de beweging even vertragen, maar tegelijkertijd doorslaggevend transformaties uitlokken.
Erbens gedicht heeft een krachtige verhaallijn met tal van dramatische situaties die allerlei mogelijkheden bieden voor een sterk contrasterende muzikale uitbeelding van de afzonderlijke scènes en personages. Dvořák maakt hier gebruik van in een onuitputtelijke stroom van muzikale ideeën, zonder de totale structurele eenheid en beknoptheid uit het oog te verliezen. Hij vond grote inspiratie in de opwindende ritmes van Erbens verzen, die hij versterkte door middel van zijn muziek. Het werk behoudt zijn homogeniteit dankzij het motief van dalende kwinten, die zich een weg slingert door de verschillende delen. Dvořáks muziek toont een duidelijk begrip van de tekst en een vlekkeloze synthese van muziek en tekst. De cantate is uniek door zijn dramatische expressie, inventieve melodieën en ongewone ritmes. Kortom, een ultiem voorbeeld van het creatieve genie van de componist.

